Het Spaans kent meerdere verleden tijden. Wij behandelen er hier drie:

  • de (preterito) perfecto
  • de (preterito) indefinido
  • de (preterito) imperfecto

Deze drie verleden tijden worden gebruikt voor verschillende situaties in het verleden. Kijk hieronder voor de verdere uitleg.

Het gebruik van de perfecto:

De perfecto (met haber) gebruik je als duidelijk is dat een handeling of gebeurtenis heeft plaatsgevonden in een tijd die voor de spreker nog niet afgesloten is. Dit is het geval bij zinnen waarin bijvoorbeeld staat:

  • hoy = vandaag
  • esta semana = deze week
  • este año = dit jaar
  • una vez/dos veces/tres veces etc. = een keer, twee keer, drie keer enz.
  • alguna vez = een keer
  • muchas veces = vaak
  • varias veces = meerdere keren
  • nunca = nooit

Zie voor deze tijd de volgende PowerPoint:

preterito perfecto

Het gebruik van de indefinido

De indefinido gebruik je als duidelijk is dat een handeling of gebeurtenis heeft plaatsgevonden in een tijd die voor de spreker is afgesloten. Dit is het geval bij zinnen waarin bijvoorbeeld staat:

  • ayer = gisteren
  • anteayer = eergisteren
  • la semana pasada = de vorige week
  • el año pasado = vorig jaar
  • el verano pasado = afgelopen zomer
  • hace dos años = twee jaar geleden
  • en 2003 = in 2003
  • en julio = in juli
  • Zie voor de regematige werkwoorden de volgende PowerPoint:

indefinido regelmatige werkwoorden

Het werkwoord ser wordt op dezelfde wijze gebruikt als ir (zie afbeelding hiernaast), dus; fui/fuiste/fue/fuimos/fuisteis/fueron.

Het gebruik van de imperfecto

De imperfecto gebruik je als iets zich afspeelt in het verleden zonder een duidelijk begin of eind en als iets zich herhaaldelijk voordoet. Bijvoorbeeld in de volgende gevallen:

Als je iemand of iets beschrijft in het verleden:

  • Era muy guapa, era una casa bonita

Situatie die zich herhaalt:

  • Todos los días caminaba a la escuela

De imperfecto komt vaak voor met uitdrukkingen als:

  • Antes (vroeger)
  • Entonces (toen)
  • Siempre (altijd)
  • Todos los días (elke dag)
  • Con frecuencia (regelmatig)
  • Normalmente (noormaal)
  • Mientras (terwijl)